Het was een regenachtige dag, 22 juli 2011. We waren aan zee, in het zuiden van Noorwegen, en waren even binnen gegaan om droge kleren aan te doen. Rond kwart voor vier ’s namiddags hoorden we op de radio over de ontploffing in het centrale regeringsgebouw in Oslo.
Wie zou achter de aanslag zitten? Misschien moslimterroristen, die wilden protesteren tegen de Noorse deelname in de NAVO-operatie in Afghanistan? De één na de andere expert kwam aan het woord op de radio, maar er was nog veel onduidelijkheid.
Wij probeerden zelf intussen in contact te komen met een vriend van ons die voor de eerste minister werkte. Gelukkig was hij niet op kantoor op het moment van de aanslag.
Ik bracht verslag uit in het radionieuws van 17u en maakte me klaar om met de auto naar Oslo te vertrekken, zo’n driehonderd kilometer verderop. Toen ik in de wagen zat kwam het nieuws binnen van een schietpartij op Utøya – een klein eilandje in één van de vele fjorden in de buurt van Oslo. Op Utøya was op dat ogenblik het jaarlijkse zomerkamp aan de gang van de jong-socialisten. Er waren meer dan 500 jongeren bijeen, vanover het hele land.
De verwarring was groot. Was er een verband tussen Oslo en Utøya? Wat was er daar precies aan het gebeuren? Hoeveel slachtoffers waren er? Via sporadische sms-sen konden enkele jongeren vanop het eiland laten weten dat ze nog in leven waren, maar dat het schieten nog door ging. Rond 18u nam de dader zelf contact op met de politie, om te melden dat hij zich wou overgeven, maar het contact werd verbroken.
Waarom duurde het zo lang voordat de reddingsoperatie op gang kwam? Een boot van de politie wou niet opstarten. Intussen vaarden privé-personen met kleine motorbootjes naar het eiland om jongeren te redden. De politie zocht naar manschappen die zo’n crisissituatie te baas konden.
Pas om 18u30 kon de dader worden overmeesterd door de politie. Hij had een uur lang huisgehouden op Utøya en tientallen jongeren neergeschoten, op een koele en berekende manier. Hij had de jongeren die zich in het bos verschuilden achtervolgd en geschoten op zij die probeerden weg te zwemmen.
Op de autoradio hoorde ik oproepen om dringend bloed te komen geven en verslagen over crisistoestanden in de spoeddiensten van de ziekenhuizen. Toen ik een paar uur later aankwam in Oslo, was de Noorse hoofdstad merkwaardig leeg. Ik reed tussen de legertanks naar mijn hotel. Al wie niet in de hoofdstad moest zijn, werd buitengehouden en de inwoners hadden de raad gekregen om binnen te blijven.
In de eerste tv-toespraken en interviews laat op de avond konden de premier en minister van justitie bevestigen dat er één man achter zowel de aanslagen in Oslo en op Utøya stond. De dader was gevat en hij had wellicht alleen had gehandeld. Het was een Noor.
De volgende ochtend werd zijn naam over de hele wereld bekend: Anders Behring Breivik. Een extreem-rechtse computerspelfanaat, die jarenlang in stilte deze aanslagen op zijn eentje had voorbereid en ook een lang racistisch manifest had geschreven. Hij voelde zich verwant met allerlei extreem-rechtse bewegingen in Europa, maar had alleen gehandeld.
Een jaar later werd hij tot 21 jaar cel veroordeeld. Hij had 77 mensen gedood, 33 mensen verwond, en vele honderden Noorse levens voorgoed getekend.

Nooit meer hetzelfde
Op 22 juli 2015, precies vier jaar na de aanslagen, gaat in Oslo een herdenkingscentrum open in het kapotgeblazen regeringsgebouw. Er zijn foto’s van alle 77 slachtoffers, videobeelden van bewakingscamera’s, en een tijdslijn die minuut voor minuut het verhaal vertelt van de noodlottige namiddag en avond. Er zijn ook citaten uit de rechtzaak en videogetuigenissen van overlevenden.
“Het doet natuurlijk nog pijn voor de slachtoffers en voor de hele maatschappij, maar het is tijd om het verhaal te vertellen wat er gebeurd is en tot denken aan te zetten,” vertelt de verantwoordelijke minister Jan Tore Sanner mij in een interview. “Het is de plicht van een maatschappij om kennis over te dragen en openheid te promoten.”
“22 juli” zal een keerpunt blijven in de Noorse na-oorloogse geschiedenis. Noorwegen is zijn onbekommerd veiligheidsgevoel kwijt. Maar de aanslagen hebben het Noorse volk ook dichter bij elkaar gebracht.
Ook de resten van de opgeblazen auto van Breivik zijn te zien in de tentoonstelling, net als zijn vervalste politiebadge en een zakdoek met een Noorse vlag. Vele Noren reageerden geprikkeld toen in de media bekend raakte dat die persoonlijke spullen van de terrorist ook werden tentoongesteld. “Ze maken er een Breivik-museum van en die aandacht verdient hij niet,” zo luidde de kritiek.
Kursetgjerde kon vier jaar geleden ontkomen aan het vuur van Breivik op Utøya. Hij vluchtte van de cafetaria naar het pomphuis en zag hoe Breivik daar vele van zijn kameraden ombracht. Daarna verstopte hij zich aan het water en zwom uiteindelijk voor zijn leven. Hij kreeg krampen, maar werd net op tijd opgepikt door een privé-bootje dat te hulp was gesneld.
Op Utøya, op een open plek in het bos, is een grote ijzeren ring tussen de bomen gehangen met daarin de namen gegrift van de 69 mensen die op het eiland omkwamen.
“Utøya is al zeventig jaar het hart van de arbeidersbeweging. We laten onze traditie niet afbreken door deze lafaard (Breivik).”
“22 juli” verwerken is een proces dat nog vele jaren zal duren in de Noorse samenleving en waarover zeker nog vele boeken en blogs geschreven zullen worden. Maar met het nieuwe herdenkingscentrum in Oslo en de terugkeer naar Utøya zijn alweer twee belangrijke stappen gezet.